De eerste arbeidsgerechtelijke corona-uitspraken
Kort geding vonnis rechtbank Amsterdam 28 mei 2020
De eigenaar van een broodjeszaak had de NOW-regeling aangevraagd en slechts 60 procent van zijn loonsom vergoed gekregen. De werkgever besloot om zijn werknemer per 1 maart slechts 50 procent van het overeengekomen loon te voldoen. De kantonrechter overwoog dat: "Voldoende aannemelijk is dat bij werkgever door de buitengewone omstandigheden waarin zij nu verkeerd, een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie aanwezig is. De werkgever heeft een zwaarwichtig belang dat in beginsel meebrengt dat van de medewerkster gevraagd kan worden om - in overleg - bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven. " Echter, deze broodjeszaak had de maatregelen eenzijdig doorgevoerd zonder overleg met de werknemer. De rechter oordeelde dat de werkgever onder deze omstandigheden 100 procent van het loon moet doorbetalen: "De wederzijdse belangen wegende kan van werknemer naar maatstaf van redelijkheid en billijkheid niet verlangd worden dat hij over meerdere maanden met 50 procent opschorting van zijn salaris instemt, ook omdat niet vaststaat wanneer werkgever wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstand(en) in te lopen". Deze uitspraak laat zien dat deze kantonrechter van mening is dat de Corona-crisis en getroffen overheidsmaatregelen resulteren in een zwaarwichtig belang en de werkgever de mogelijkheid heeft (mits in overleg en op basis van een goede belangenafweging) bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten of zelfs helemaal prijs te geven.
Vonnis rechtbank Rotterdam en Oost-Brabant
De kantonrechter in Rotterdam wees in een andere zaak een beroep op het eenzijdig wijzigingsbeding in een arbeidsovereenkomst af met de korte opmerking: "Een enkele verwijzing naar de Coronacrisis is daarvoor onvoldoende."
De kantonrechter in Oost-Brabant werd onder meer de vraag voorgelegd of sluiting van de onderneming een grond oplevert om te stellen dat de werknemer geen loon toekomt. Artikel 7:628 BW bepaalt immers: "Geen arbeid, wel loon, tenzij. " Nu veel situaties voor rekening van de werkgever komen, concludeerde ook deze kantonrechter dat er geen beroep gedaan kan worden op de uitzondering 'tenzij' en een sluiting i.v.m. de Coronamaatregelen voor rekening van de werkgever blijven. De loonvordering van deze werknemer werd dan ook toegewezen.
In de laatste zaak die ik hier wil bespreken, probeerde een werknemer voor de kantonrechter van de rechtbank Gelderland het recht af te dwingen om thuis te mogen werken. De kantonrechter overwoog dat hij in kort geding geen definitieve wijziging van de arbeidsplaats kon toewijzen. Dit zou immers een (te) grote verandering teweeg brengen en zou in een bodemprocedure voorgelegd moeten worden. Inhoudelijk overwoog de kantonrechter in deze procedure dat de werkgever meerdere maatregelen heeft genomen om een veilige werkplek te waarborgen en aannemelijk heeft gemaakt dat de fysieke aanwezigheid van de werknemer noodzakelijk is. De eis van de werknemer werd door de kantonrechter om die redenen afgewezen.
Mocht u als werkgever of werknemer in aanraking komen met dergelijke situaties dan wil uw advocaat u graag hierover adviseren en bijstaan.